Zoals Amsterdam wordt gedefinieerd en afgebakend door haar grachtengordel, zo slingert er, hoewel minder fraai een beroemd, een lint van asfalt om de Parijse binnenstad. Wie met de auto naar de Franse hoofdstad vertrekt ontkomt er niet aan. Parijs had de stad van schoonheid, kunst en lekkernijen moeten zijn, althans, zo was dat naar mijn idee. Het bleek eveneens een stad van afval, clochards en ongedierte. De Boulevard Périphérique, die ik ook nadat ik de auto allang had verlaten, vanuit mijn kamer in het Collège Néerlandais kon horen en ruiken, omringt al deze vuige en minder vuige tegenstrijdigheden. Elke dag in Parijs was opnieuw een reis door deze en andere verschillende werelden.
Er was het Corbusiaanse landschap wat in de 20e eeuw rondom de oostkant van de Cité Universitaire ontstond, waardoor ik mij soms waande in een 21e -eeuwse versie van de kaskraker uit 1927 van Fritz Lang, Metropolis. De Cité Universitaire voelde als een school – mede dankzij het interieur van mijn woning. Een school waar ik vrienden kon maken met hetzelfde gemak als in de brugklas. Je was als internationale huisgenoten op elkaar aangewezen. Samen probeerden we ons een weg te banen door het soms onbegrijpelijke doolhof van de Franse bureaucratie en de voor mij nog altijd lastige taal. Gelukkig huisden in het gebouw ook de conciërges. Zij waren maar wat bereid om mijn Frans te verbeteren en, al zuchtend en steunend, de zoveelste bureaucratische procedure inzichtelijk te maken. Ik was er het eerste halfjaar van overtuigd dat één van hen geen woord Engels sprak. Totdat ik hem met een nieuwe bewoner uit Brazilië in vloeiend Engels hoorde grappen over de sportschool. Hij bleef – terecht- stug Frans tegen mij spreken. In het Collège Néerlandais sprak ik ook met de medebewoners afwisselend Frans en Engels. Soms zat ik aan tafel in onze wat vreemde keuken – iedereen had een eigen mini-koelkast waardoor er een muur van koelkastjes ontstond – mijn Frans te oefenen met een student geneeskunde die geduldig mijn uitspraak verbeterde. Op andere dagen waren de rollen omgedraaid en hielp ik verschillende huisgenoten met de voorbereiding op de gevreesde TOEFL of IELTS Engelse taalexamens. Ik was daarbij een stuk minder kritisch dan ik voorheen wellicht geweest zou zijn, bewust als ik was gemaakt van mijn eigen foutenmakerij in het Frans.
Eveneens was er de prachtige zuidkant van de Seine, het klassieke Parijs uit boeken, films en menige romantische fantasie. Ik ontdekte de boulevard Saint-Germain dankzij de Sciences Po, waar ik mij met behulp van een vriendelijke professor had ingeschreven als doctoraalstudent. Diezelfde professor begeleide dat jaar ook mijn onderzoek. Wanneer ik naar de universiteit in een zijstraat van die boulevard reisde om daar in de bibliotheek te studeren, toog ik over de Boulevard Saint-Germain, waar ik vol jaloezie langs onmetelijk deftige dames liep. Ik was er van overtuigd dat de dames mij afkeurend aanstaarden, nippend van glaasjes wijn die door de sierlijke obers van café de Flore voor hun erudiete neuzen werden geparkeerd. Toen mij op weg naar de metro – al vluchtend voor de bezoekers van het café de Flore – voor het eerst het bordje van het Place Sartre-Beauvoir opviel voelde ik mij ook voor het eerst echt thuis in Parijs. In navolging van Sartre en de Beauvoir zocht ik ’s avonds de cafés op om mijn Franse spreekvaardigheid te oefenen en om me even een echte Parijse studente te voelen. Ik dronk er bijna uitsluitend nog wijn. Niet in de laatste plaats omdat het een stuk betaalbaarder was dan al het andere op de menukaart. Het is een aanrader om ’s avonds in een café neer te strijken, je leert er niet alleen beter Frans van, maar mengt je ook in het leven van de ‘echte’ Parijzenaren. Ik ging in Saint Germain en omgeving ook op intellectuele pelgrimstocht naar de kroegen waar Léopold Sédar Senghor en Aimé Césaire zich thuis gevoeld moeten hebben in de jaren ’30. Ik wou weten waar de Négritude was ontstaan en waar zij, in gesprek met andere studenten uit de Franse kolonies, tot hun beroemde antikolonialisme waren gekomen. Een tocht die mij al snel naar Présence Africaine leidde, een kleine onopvallende winkel in de het hart van het Parijse studentenleven. Ik kocht er een toneelstuk van Césaire: un saison au Congo.
De tweede keer dat een gevoel van huiselijkheid mij overviel was in de derde wereld die mij in Parijs omvatte: naast het chique Saint-Germain en de schoolse Cité Universitaire, was er het Louvre. Omdat ik nog onder de 26 was kon ik het museum der musea bezoeken wanneer ik maar wilde. Met de metro kwam ik uit bij de ‘geheime’ ondergrondse ingang en hoefde ik nooit langer dan tien minuten in de rij te staan. Mijn lievelingsschilderij werd als snel het even prachtige als beroemde La Liberté Guidant le Peuple van Eugene Délacroix en ik heb er menig uur doorgebracht. Elk weekend spendeerde ik in een ander museum, maar, hoe clichématig ook, er waren er twee die mij steeds weer bleven trekken: het Louvre en het Centre Pompidou. Het oude en het nieuwe verenigd als toppunt van expressie en fascinatie. Ook lopen door de straten van Parijs bleef ik het gehele jaar voelen als een bezoek aan een openluchtmuseum. Telkens was ik weer verbaasd bij het zien van de zoveelste kunstzinnige gevel. Bij het metrostation Arts et Métiers stapte ik op een dag uit, op weg naar een afspraak, en werd begroet door een neoklassieke engelachtige gedaante. Ik kon me niet voorstellen hoe het zou zijn daartegenover te wonen en bleef in verwondering stil staan.
Als laatste, maar wellicht wel meest omvattend, was er UNESCO. Het Ypsilonvormige gebouw bevond zich aan het Place de Fontenoy tegenover de École Militaire. De route er naartoe vanuit de metro was indrukwekkend vanwege de vele vlaggen die stonden opgesteld langs de Rue de Lowendal en het uitzicht op de Eiffeltoren. Vanaf het restaurant op de 7e verdieping was er een prachtig panorama over Parijs. Het boven de stad uittorenende gebouw vond ik tekenend voor de organisatie. Mij bewegend door de verschillende gebouwen van UNESCO werd ik nog het meest herinnerd aan Brussel en de rondleiding die ik daar een keer had gekregen door de gebouwen van het Europees Parlement. Er werd net zoveel Engels als Frans gesproken en het was nooit meteen duidelijk wat voor nationaliteit de persoon naast je in de lift nou eigenlijk had. Een probleem wat zich vanzelf oploste als ik het archief indook. Zoals het archieven betaamt, had het zich verstopt in een ondergronds hol. Eenmaal binnen was het onmogelijk nog te zeggen wat voor weer het buiten was. Dat was ik, historicus als ik ben, vergeten zodra ik de documenten onder ogen kreeg. Ik heb meer dan 200 dozen bekeken gedurende het jaar dat ik ondergronds bij UNESCO heb doorgebracht. Terwijl buiten de seizoenen voorbijtrokken, ploeterde ik – vaak eenzaam – door en las ik brief na brief over mogelijke auteurs van het grote geschiedkundige project wat ik bestudeerde, l’Histoire Générale de l’Afrique, en over de lastige president van Senegal – Leopold Sédar Senghor, realiseerde ik mij – en de impact die verkiezingen in Kenia hadden op de gemoedsrust van de redacteur van deel acht van het werk.
Op die manier ben ik bekend geraakt met de hoofdrolspelers achter het grootschalige historische project wat ik nu voor mijn proefschrift onderzoek. Die hoofdrolspelers waren belangrijke mannen – en een enkele vrouw – binnen UNESCO en de Afrikaanse historiografie, maar toch relatief onbekend. Ik kon enkele vragen die ik mij van tevoren had gesteld voorzichtig gaan beginnen te beantwoorden. Wat was de plek van Europese auteurs binnen dit project? Andere vragen die ik mij niet had gesteld kwamen toch als vanzelf naar boven.
Hoe verhielden deze historici zich tot de etnografie? Beiden vragen waren niet eenduidig te beantwoorden. Soms vond ik echte archiefschatten, zoals een brief van Jacques Chirac met felicitaties of een brief van Julius Nyerere met een pan-Afrikaanse groet, zelfs een verwijt aan het adres van Ronald Reagan en zijn racistische beleid. De schrijver van die
laatste brief hoopte dat de ontvanger Reagans presidentschap heelhuids zou doorkomen als zwarte man. De parallellen met onze huidige politieke wereldorde drongen zich aan mij op.
UNESCO was een vreemde eend in de bijt tijdens mijn verblijf in Parijs, maar niettemin wel de plek waar ik verreweg de meeste tijd heb doorgebracht. De lichtstad is vele malen groter en veelzijdiger dan een toeristisch bezoekje doet vermoeden en UNESCO werd daar voor mij één van de vele bewijzen van. Toch kan ik een langdurig verblijf in een archief niet zonder meer aanraden. Het was een eenzame belevenis om dag in dag uit vooral de documenten te hebben om mee te praten. Dat was ook de reden dat ik een vak gingen volgen bij de Sciences Po en ik kan iedereen die na mij komt óók aanraden om toch tenminste een of twee vakken te volgen in Parijs.
De Parijse straten worden belopen en bespuugd, nu en in de tijd van de HGA, door verschillende grootheden. Zo was er ineens, in de maanden april en mei, Macron. De verkiezingen in Parijs namen tijdelijk alles in mijn wereld over. Ons gebouw werd volgeplakt met posters van een heel scala aan partijen. Van sommige had ik nog nooit eerder gehoord. De voorzichtige vrienden die ik in Parijs had gemaakt waren allemaal fervent aanhanger van Macron en zo vond ik mij op 7 mei 2017 voor het Louvre, daar waar Macron zijn overwinningstoespraak hield. Ik was helaas te laat. Het plein was alweer bijna leeg en Macron allang verdwenen. Toch hing er die avond de sfeer van nieuwe dingen, van hoop, een Obama-achtig gevoel. Eerder die avond was de stad ontploft van vreugde en zo ook mijn telefoon. “Hoe is het nu in Parijs?” vroegen mijn vader, zus en vriend simultaan. De avond van 7 mei zal ik daarom niet snel meer vergeten. Om klokslag acht uur liep ik vanaf het Collège Néerlandais naar de metro en dacht te gaan missen wie er gewonnen had. Maar niets was minder waar. Mijn wijk, het veertiende arrondissement, begon als één te schreeuwen en te toeteren. Vlaggen werden uit auto’s en ramen gehangen en passanten feliciteerden elkaar op straat. Ik hoef niet uit te leggen dat Macron in het 14e met een meerderheid van meer dan 90% had gewonnen. Terwijl ik die nacht in de metro naar huis zat overviel me een gevoel geschiedenis meegemaakt te hebben.
Eenzelfde gevoel, maar dit keer vele mater onbehaaglijker, overviel me wel vaker in de metro. Dat had dan meer te maken met de hoeveelheid vluchtelingen die zich gedurende mijn tijd in Parijs ophoopten in die ondergrondse gangen die de levensaders van Parijs vormden. Na verloop van tijd besloot ik om mijn kleingeld weg te geven wanneer ik de zoveelste dame met kinderen om hulp zag vragen. Ik bleef dat vol overtuiging doen totdat een van mijn huisgenoten, de Egyptische Bedier, me vertelde dat de om geld en eten smekende mensen in de metro helemaal niet altijd Syrische vluchtelingen waren. “Ze spreken soms helemaal geen Arabisch” vertelde hij mij “ze verkleden zich als vluchtelingen om sympathie en geld te krijgen.” Zo werd de Parijse werkelijkheid, vol met clochards, echte en ‘neppe’ vluchtelingen, weer een heel stuk ingewikkelder. Ik leerde dat, als je vluchtelingen of clochards wilt helpen, je aansluiten bij een organisatie toch echt de beste optie is. Het werd er niet minder moeilijk op om langs, soms, hordes vragende mensen te moeten lopen bij het metrostation Châtelet. Ook dat is Parijs. Ik besloot geld te doneren aan een organisatie die vluchtelingenkampen in Parijs voorziet van voedsel en kleren. Toch bekroop me een schuldgevoel omdat ik zélf niet ging helpen. De vredige dorpen en steden die ik gewend was leken in een ander universum te opereren. Vluchtelingenproblematiek is in het Parijs van de jaren ‘10 een haast onoplosbaar onderdeel van de biotoop van de stad geworden.
Afscheid – opnieuw de Boulevard Péripherique
Rijdend op de Boulevard Péripherique op weg naar huis, nadat mijn verblijf in Parijs ten einde was gelopen, omcirkelden ik de stad nog één keer. We hadden de afslag naar het noorden gemist. Zo zag ik vanuit de auto nog een keer de Tour Eiffel voorbijflitsen, maar ook de gigantische supermarchés die rondom de snelweg zijn ontsproten en Boulogne-Billancourt, een gek uitgroeisel van het oude Parijs dat door Haussmann in 1860 aan de binnenstad werd toegevoegd. Ik hoopte dat ik snel weer terug zou zijn om alles weer te zien.
Zo heeft Parijs bij mij een breed spectrum aan emoties opgeroepen. Ik heb geleerd te juichen en te huilen met de Fransen én de andere inwoners van die metropool die nooit is wat het lijkt. Achter elke straathoek schuilt potentieel een kunstwerk. Maar elke nieuwe buurt is ook potentieel afgrijselijk. De stad heeft mij geleerd te lopen en dwalen, te genieten en te denken, het mooie met het lelijke te verbinden. Lopen in een omgeving die verleidt tot poëzie en literatuur is een tijdverdrijf dat ik in Parijs heb aangeleerd. Ik heb daar een permanent mankement aan over gehouden. Ik verkies het wandelen nu boven het fietsen en zo ben ik, dankzij Parijs, toch niet helemaal Nederlander meer.