Zo nu en dan werk ik een paar dag in de bibliotheek van de Sciences Po in Saint-Germain-des-Prés, met afstand de chicste wijk van Parijs. Dure kledingzaken en boekwinkels wisselen elkaar af. De kiosken verkopen voornamelijk luxe mode en interieurbladen. In St Germain vermengt het intellectuele hart van Parijs zich met een liefde voor esthetiek. Lopend door de straten waan ik mij in het fin de siècle, het Parijs van rond 1900. Toen was Saint-Germain een wijk waarin het krioelde van de kunstenaars van over heel Europa. In 1900 liet Oscar Wilde het leven in Saint-Germain en werd vervolgens op de beroemde Parijse begraafplaats Père Lachaise ten grave gedragen. Toch is het in het oudste en nauwste straatje van Parijs in Saint-Germain niet moeilijk je de tijd van de barricaden voor de geest te halen. De grote boulevards die overal in Parijs prijken zijn een gevolg van diezelfde barricaden. In Parijs ontwierp Georges-Eugéne Hausmann in de 19e eeuw grote boulevards die niet konden worden geblokkeerd, een anti-revolutionaire maatregel, maar officieel bedoeld om de stad mooier te maken. Esthetiek verheven tot politieke religie.
Vanaf mijn werkplek aan de Rue Saint-Guillaume is het niet ver lopen naar het Musée D’Orsay, met afstand mijn favoriete Parijse museum. In het Musée D’Orsay wordt de historische geest van Saint-Germain werkelijkheid. Het museum, gevestigd in een oud stationsgebouw, is allereerst ontworpen om in te verdwalen, en tijdens het eerste bezoek is het onmogelijk om alles te bekijken. In de impressionistische galerij hangen kunstwerken waarin het verhaal van de straten van St Germain op het schildersdoek terugkeert. De grote boulevards van Hausmann spelen er regelmatig een hoofdrol op de doeken van Renoir, Degas en Cézanne. Het monumentale Parijs en de esthetiek van de open lucht is op de doeken van de impressionisten terug te vinden. Het lijkt net of zij mee doen aan de politieke anti-revolutie. Hun kunstwerken, verkocht op ansichtkaarten, in tijdschriften en boeken, dragen in 2016 bij aan het chique gehalte van St Germain. Wie echt een vrouw van de wereld wil zijn koopt daar niet alleen mooie kleren, maar vooral ook mooie kunstboeken.
Terwijl ik naar een van de doeken van Cézanne kijk en me hopeloos de lessen kunstgeschiedenis van de middelbare school probeer te herinneren, mijmerend over de grootsheid van Parijs en haar kunstenaars, komen er twee Amerikanen naast mij staan. Ze praten over de beleving van het museum, ‘the experience’, in een rauw midwestern accent. Het zijn vast studenten, wellicht op uitwisseling in Parijs. Wat ze zeggen is niet dom, maar toch krimp ik ineen als ik het hoor. Het Amerikaanse accent lijkt een vulgaire aanval op de droom van het impressionisme. Deze gewone Amerikaanse jongens horen hier niet thuis. Hier hoort alleen Frans gesproken te worden. Ik loop door en kom tegenover een schilderij van Gustave Caillebotte te staan: Les raboteurs de parquet. Een prachtige afbeelding van drie houtkrullers die een parket verzorgen. Er staat een fles drank binnen handbereik. Een alledaags onderwerp in het nieuwe Parijs. Nadat Hausmann de stad had getransformeerd, legden de impressionisten de verandering vast. Het vulgaire van het middeleeuwse Parijs aan het licht gebracht door de stedelijke vernieuwing. Een voorspel voor het St Germain van de jaren ’40 en ’50, van Sartre, maar ook de Negritude beweging – een nog verdere vermenging van verschillende levenssferen, dit keer niet alleen tussen rijk en arm, maar ook tussen kolonie en moederland. In het Parijs van de 20e eeuw worden Afrikanen steeds meer erkend in hun culturele rol. Op de doeken van de impressionisten speelde de Afrikaanse cultuur en Afrikanen zelf nog geen culturele rol van de betekenis. Dat is in 1950 wel anders: Afrikaanse kunst wordt een belangrijke bron van inspiratie voor kunstenaars zoals Pablo Picasso. Tegelijkertijd storten Aimé Césaire en Léopold Sédar Senghor, uit respectievelijk Martinique en Senegal, zich vol overgave in de wereld van de etnische kunst.
In Saint-Germain en het Musée D’Orsay van begin 2017 lijkt het vulgaire Parijs in eerste instantie alleen te bestaan als kunstobject, totdat je, net als de impressionisten, je omgeving observeert. Een student in de bibliotheek die zachtjes ‘putain’ fluistert als zijn computer vastloopt. Een straatveger die afgedankte peuken moeten opruimen. Als onderzoeker in Parijs probeer ik de hele stad in me op te nemen – musea en vulgariteiten.