Op een ijzige dinsdagmorgen in januari, terwijl het temperatuurverschil tussen metro en buitenwereld almaar toeneemt, doe ik een interessante vondst in de krochten van het archief. In 1998 stuurt Jacques Chirac een korte maar amicale brief naar de Internationale Commissie die zich bezighield met het redigeren van de Histoire Générale de l’Afrique – het onderwerp van mijn onderzoek in de archieven van UNESCO. De commissie bestond uit ongeveer 30 leden en droeg de wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor het schrijven van de Histoire Générale de l’Afrique. In 1998 was het UNESCO eindelijk gelukt om, vijf jaar na de publicatie van de Engelstalige versie, het laatste deel van de Histoire Générale de l’Afrique in het Frans te publiceren. Het project was nu eindelijk voltooid en UNESCO had daarom een kopie van de Franstalige versie van het laatste deel naar een aantal vooraanstaande staatshoofden opgestuurd, waaronder, natuurlijk, de toenmalige President van de metropool: Jacques Chirac.
In zijn antwoord feliciteerde Chirac de commissie met de voltooiing van het reusachtige werk. “Het eminente [distingué] geschiedwerk herstelt de historische herinnering die zo belangrijk is voor het Afrikaanse continent” schrijft hij “terwijl het voor eens en altijd de vooroordelen ten grave draagt dat de beschavingen die zich in Afrika ontwikkelden zich niet lenen voor historische studie.” Lovende woorden die de kern raakten van wat de Afrikaanse historici zo graag hadden willen bereiken met hun werk: een Afrikaanse geschiedenis die voorbij zou gaan aan Europese vooroordelen. Federico Mayor, de toenmalige directeur-generaal van UNESCO stuurde het antwoord van de president dan ook door naar alle leden van de commissie als een schouderklopje van de president van de Franse Republiek. Dat juist de felicitaties van de Franse president werden rondgestuurd heeft iets ironisch. “Het eminente geschiedwerk” had immers als belangrijkste doel gehad om de koloniale overheersing van, onder andere, de Fransen van zich af te schudden – vooral op het mentale vlak. Juist wat betreft het schrijven van geschiedenis was het belangrijk om niet meer te voldoen aan Franse – westerse – standaarden, maar eigen criteria te ontwikkelen. De subtiele macht die de goedkeurende woorden van de Franse president nog steeds inhielden bij het toebedelen van complimenten is daarom veelzeggend.
Het UNESCO archief ligt vol met dit soort brieven, met daarin een door de schrijver vaak onbedoelde betekenis. De brief van Jacques Chirac is slechts één voorbeeld uit tientallen. Ik voel me bevoorrecht om elke dag te kunnen zoeken naar documenten tussen de oneindige hoeveelheid dozen in de kelder van Rue Miollis 1. Het archiefwerk bij UNESCO injecteert leven in het onderzoek, juist omdat het zich bevindt op dezelfde plek als waar een aanzienlijk deel van het werk omtrent de Histoire Générale de l’Afrique plaatsvond. In dezelfde doos als die van de brief van Chirac vind ik hotelreserveringen voor een bijeenkomst over deel VIII. De heren uit Kenia, de Verenigde Staten, Senegal en Ghana slapen in Hotel Baldi aan de Boulevard Garibaldi. Ik realiseer me dat ik elke dag over die boulevard loop, op weg naar het archief, en neem me voor een kijkje te nemen. Het hotel is klein en ziet er niet erg luxueus uit. In mijn persoonlijke beleving siert dit UNESCO en de historici die zo hard werkten aan hun project. Ik probeer me voor te stellen hoe hier nog geen 20 jaar geleden een vijftal schrijvers die tegelijkertijd ook dromers en idealisten waren, elkaar ontmoetten om het laatste deel van hun gezamenlijke magnum opus dan toch eindelijk af te ronden.
Chirac zal ongetwijfeld honderden brieven hebben geschreven, of hebben laten schrijven, en waarschijnlijk herinnert hij zich deze, die zo veelzeggend is voor mijn onderzoek, niet. Toch is het alsof ik een piepklein deel van de geschiedenis van zowel Frankrijk, UNESCO, als het gehele Afrikaanse continent in mijn handen houd als ik zijn brief nogmaals doorlees. Archiefwerk is mooi.