Op een van de eerste echt mooie dagen van het jaar is heel Parijs naar buiten getrokken om te flaneren over de rijkelijk met bankjes bedeelde straten. Zittende op een van die bankjes, op de Boulevard Jourdan vlakbij het Collège néerlandais – een klein stukje Nederland in Frankrijk – waan ik mij dankzij de felle zon even in Zuid-Frankrijk. Ik heb een broodje gekocht bij de boulangerie om de hoek en probeer buiten te studeren in een poging van de nood een deugd te maken. Naast mij zit een tienerstelletje. Dan komt er een oudere man naast ons zitten. Hij zegt “bonjour” en ik antwoord beleefd. Het tienerstelletje vertrekt naar het bankje verderop. Na een korte stilte waarin ik probeer verder te lezen in mijn boek vraagt hij “vous êtes etudiante?” Ik vertel dat ik aan de Sciences Po studeer. Hij vraagt wat ik daar dan precies doe en voor ik het weet zit ik, in nog altijd onzeker Frans, middenin een gesprek over mijn onderzoek naar L’histoire Générale de l’Afrique van UNESCO. Waarom vind ik dat zo interessant? Is de volgende vraag. Ik val stil. Niet omdat ik geen antwoord weet te geven, maar omdat ik het antwoord niet zo snel onder woorden weet te brengen in het Frans. Na enig gehakkel weet ik uiteindelijk te vertellen dat ik het emancipatoire karakter van UNESCO interessant vindt. Nu het zonder meer duidelijk is geworden dat ik echt niet uit Parijs kom, vraagt de man waar ik dan wel vandaan kom. Als ik antwoord geef knikt hij begrijpend, alsof hij wil zeggen dat het ineens duidelijk is waarom mijn Frans zo hapert. Eenmaal erachter waar ik vandaan kom, wil de man weten of ik me ook interesseer in de wereldgeschiedenis, waar UNESCO immers deel van uitmaakt, en wat ik vind van de relatie tussen Nederland en Zuid-Amerika. Voor ik er erg in heb zit ik te luisteren naar een geschiedenisles over het koloniale verleden van het Nederlandse koninkrijk.
Terwijl ik eigenlijk verder wil lezen in mijn boek en verder wil eten aan mijn broodje luister ik semi-geduldig naar zijn uitleg. Na enkele minuten staakt hij zijn verhaal en vraagt of ik misschien wil weten waar hij vandaan komt, nu we het zo lang over mij hebben gehad. Mij realiserend dat ik dat natuurlijk meteen had moeten vragen, nadat hij eerst naar mijn ‘origine’ vroeg knik ik meteen. “Je suis algérien” zegt hij en er verschijnt een brede glimlach op zijn gezicht. “U praat met een Afrikaan, een Afrikaan uit Parijs, die daar al meer dan 40 jaar woont!” Met hernieuwde interesse probeer ik het gesprek voort te zetten en ik vraag hoe het komt dat hij zoveel weet over het Nederlandse koloniale verleden. Hij heeft veel gelezen over het koloniale verleden van Frankrijk en is zodoende ook terecht gekomen bij de Britten, Belgen én de Nederlanders. Hij is in Algerije geboren en vindt het een mooie grap van de geschiedenis dat hij nu in de vroegere koloniale metropool zijn thuis heeft. “L’histoire, c’est une blague” zegt de man uiteindelijk lachend. Ik lach voorzichtig mee. Als hij is uitgelachen staat de man weer op en neemt afscheid, mij enigszins verbaasd achterlatend. Het tienerstelletje loopt ook langs. “Gutentag” zegt de jongen tegen mij. Nu moet ik voluit lachen “Auf wiedersehen!”.
Het gesprek met de Franse man uit Algerije zal ik niet snel weer vergeten – het is een van die bijzondere gebeurtenissen die horen bij het leven in de metropool Parijs, de hoofdstad van de francofonie. Ik vraag me af wie de man precies was en hoe hij precies in Parijs terecht is gekomen. Hoezeer is zijn leven versmolten geweest met de Franse koloniale geschiedenis? Juist het gesprek over wereldgeschiedenis en kolonies met deze volstrekt vreemde Fransman doet mijn onderzoek tot leven komen op een manier die niet mogelijk zou zijn wanneer ik in het ondergrondse archief was blijven hangen. Toch nuttig, die Franse zon.