Net zoals duizenden andere Parijzenaren neem ik elke morgen rond half negen de metro. In mijn geval stap ik eerst op ligne quatre om vervolgens, ergens onder de catacomben, over te stappen op ligne six. Op deze manier bereik ik uiteindelijk Place de Fontenoy, waar het rijzige hoofdgebouw van UNESCO staat, onder de schaduw van de Eiffeltoren. Ik voel me een echte Parisienne.
Eenmaal binnen bij UNESCO verdwijnt dat gevoel echter snel weer als ik de archieven induik. Het clichébeeld van Parijs maakt plaats voor de enigszins vergane glorie van UNESCO, het institutionele Parijs van de tweede helft van de 20e eeuw. In de archieven bekijk ik documenten die te maken hebben met een van de meer ambitieuze projecten van UNESCO: L’histoire général de Ll’Afrique. Een immens geschiedwerk dat tussen 1964 en 1993 door meer dan driehonderd, vooral Afrikaanse, auteurs werd geschreven op kosten van UNESCO. Het project was voornamelijk een reactie tegen Brits, maar ook zeker Frans, kolonialisme en het idee dat Afrika geen geschiedenis bezat vóór de komst van deze kolonisatoren. Mijn onderzoek richt zich vooral op de representatie van wetenschappers, de zogenaamde geleerden zelf, binnen dit immense project.
Ik onderzoek hoezeer Afrikanen, maar ook Zuid-Amerikanen en Europeanen die werkzaam waren binnen het project, een Pan-Afrikaans of juist Europees beeld hadden van wat het betekent om een academicus te zijn. Voorlopig lijkt het erop dat creativiteit en een activistische insteek gewaardeerd werden binnen het project. Of dit ‘Europees’ of juist ‘Afrikaans’ is, is moeilijk te zeggen en hangt af van wat de geleerden binnen het project daar zelf van vonden. Daarnaast is het interessant om te kijken hoezeer het project een eigen intellectuele gemeenschap en sfeer creёerde. L’histoire général de l’Afrique was bijvoorbeeld, in tegenstelling tot veel Europese instellingen, gefocust op egalitarisme en diversiteit. Deelname van auteurs uit zoveel mogelijk verschillende, vooral Afrikaanse, landen zou beter schrijfwerk en dus betere boeken opleveren.
Parijs is een uitstekende plek voor onderzoek op het snijpunt tussen postkolonialistisch gedachtegoed en intellectuele geschiedenis. De stad heeft vele gezichten, in St Germain is het niet moeilijk je voor te stellen hoe Sartre en Beauvoir in de jaren ’50 de cafés bevolkten – er is er niet voor niets een plein naar hen vernoemd. Ook de naam van de Senegalese postkoloniale denker en president Leopold Sédar Senghor prijkt op een straatnaambordje. Op een prominente plek, vlakbij de Assemblée Nationale, is een brug naar hem vernoemd.
Hoewel Parijs net zoals mijn vorige woonplaats Cambridge een intellectueel Mekka is, moet ik er toch nog behoorlijk wennen. Ik heb nog nooit eerder in een stad gewoond die zó groot en zó divers is. Toepasselijk is dit wel, want ik ben ook nog nooit eerder een onderzoek of project gestart dat zó omvangrijk is en zó ingewikkeld in elkaar zit. Naar Parijs verhuizen, vanuit het kleine Cambridge was voor mij een sprong in het diepe. In Cambridge studeerde ik een jaar lang om mijn mastergraad te behalen, wat er van me verwacht werd was duidelijk en ook het studentenleven zat voorspelbaar in elkaar. Hoe anders is Parijs! Hier werk ik een jaar lang in de archieven van UNESCO, bezoek ik zo nu en dan de Sciences Po als visiting graduate student en leer ik natuurlijk de prachtige Franse taal beheersen. Duidelijk deadlines heb ik daarbij niet, behalve degene die ik mezelf stel. Op deze manier hoop ik dit jaar te groeien als academicus in-spé en werk ik naar een promotietraject toe. Met het onderzoek dat ik doe wil ik graag bijdragen aan een meer egalitaire wetenschappelijke cultuur – zoals ook in L’histoire générale de l’Afrique werd bepleit.